Interview: Schoolleider Saskia de Bruijne

7 november 2017 • Geert Bors • Nationale Onderwijsweek

 

"Als je iemand eruit stuurt, stokt het gesprek"

 

In Rotterdam lopen 7.000 jongeren tussen de 18 en 26 jaar verloren rond. Zonder diploma, zonder kansen. Schoolleider Saskia de Bruijne van basisschool De Kleine Wereld trekt zich dat persoonlijk aan en ervaart een pedagogische opdracht: “Wíj als school zijn de vindplaats waar hun problematiek voor het eerst aan de oppervlakte komt. Wíj hebben de mogelijkheid een relatie aan te gaan.”

Het was een indringende ervaring voor de Rotterdamse schoolleider Saskia de Bruijne: een bezoek aan De Nieuwe Kans in Rotterdam Feijenoord, een begeleidingsproject voor ‘harde kern-jongeren’ vanaf 18 jaar, die ergens in hun jeugd zijn vastgelopen. Geen startkwalificatie, onvoldoende vaardigheden om zich staande te houden, een gebrekkig beeld van zichzelf en de samenleving.

Maar voor lang niet iedereen is er die nieuwe kans: zevenduizend jongeren tussen 18 en 26 jaar leven in Rotterdam zonder diploma, zonder kans op werk en met een scheepslading problemen. Saskia schreef op hetkind.org -  het onderwijsplatform van stichting NIVOZ -: “Het zijn de ineengedoken figuren op het bankje in het park, de schreeuwerds die zich tegen het klimrek op de speelplaats draperen, de spiedende gedaanten die vanonder hun hoodies voorbijgangers checken. Het zijn de jongeren die wij, mensen met opleidingen, banen en gezinnen, liever niet ’s avonds op straat tegenkomen.”

Daar had het bij kunnen blijven, maar De Bruijne maakte een maatschappelijk probleem tot háár probleem, tot de verantwoordelijkheid van scholen als de hare. Omdat in onze scholen die hoodies van nu tien jaar geleden nog leerling waren:  “We kennen ze allemaal: het kind dat nooit deed wat we vroegen. De jongen met de grote bek. Dat mannetje dat tot vervelens toe om aandacht bedelde. Het stille meisje dat je bijna zou vergeten en waar maar weinig ‘bij’ zat...” Haar eigen school is drie jaar geleden begonnen de steven te wenden, naar een nadruk op het relationele, op aandacht, op het werken aan autonomie en zelfkennis, op het pedagogische van onderwijs. En met die relatie komt de betrokkenheid, van kinderen en ouders. En komen ook de prestaties.

Beschrijf jouw school eens.

“Wij zijn een buurtschool in Kralingen, een rijkere wijk in Rotterdam, maar wij staan in een volkser stukje. We hebben 25 nationaliteiten en zijn een heel diverse school, qua opleidingsniveau, qua culturele achtergrond, qua sociaaleconomische omstandigheden.”

Jullie zijn gaan werken met de kernconcepten van de KPC groep. Hoe werkt dat precies?

“Het is het model dat veel onderwijsmensen kennen van de vernieuwingsschool Wittering in Rosmalen. Oud-directeur Ton van Rijn begeleidt ons. We hebben geen jaarklassen meer, maar de school is opgedeeld in drie units, voor onder-, midden- en bovenbouw. Grotere groepen met meerdere begeleiders, dus. Via het werken in thema’s als ‘macht’, ‘energie’ of ‘tijd en ruimte’ – de kernconcepten – kun je alle lesstof en vaardigheden uit de losse vakken in samenhang aan bod laten komen. Het levert een vorm van gepersonaliseerd leren op, waarbij een kind niet langer vergeleken wordt met anderen of met een gemiddelde, maar waarin we de groei en de optimale doelen voor elk kind afzonderlijk monitoren. De pedagogiek is het uitgangspunt.”

Waarom heb je gekozen voor dit onderwijs op deze school?

“Deze school had lange tijd een slechte naam. We kregen veel kinderen met moeilijke sociaal-economische achtergronden. De capaciteiten van de kinderen liepen sterk uiteen. De leerkrachten waren goed, maar er was weinig samenhang. Toen ik hier als adjunct kwam, zijn we eerst gaan inzetten op harde resultaten. De basis op orde. Daardoor kregen we de rust om samen te praten. Heel markant: toen de vraag op tafel kwam ‘Zou jij je kind hier op school doen?’, zei iedereen: ‘Geen haar op mijn hoofd. We zijn te veel bezig met methodes afwerken, zonder dat we echt het goede teweeg brengen bij de kinderen.’ We zijn toen een vergezicht gaan scheppen van hoe wij onze leerling van de toekomst zagen: met welke vaardigheden, dromen, capaciteiten zou die na acht jaar de school moeten verlaten?”

Wat maakte dat jullie wilden inzetten op ‘gepersonaliseerd leren’?

“De verschillen tussen kinderen waren immens. In Cito-termen hadden we leerlingen die 550 scoorden, maar ook leerlingen met 501. En er was niet echt een middengroep. Dan heb je het over cognitie; sociaal-emotioneel waren er minstens zulke grote verschillen. Met directe instructie alleen lukte het niet om iedereen voldoende te bedienen.”

Hoe bevalt het – jullie, ouders en kinderen?

“Heel goed. Leerkrachten moeten hard werken en veel eigen materiaal ontwikkelen, maar we zien ontspanning bij de kinderen. Veel minder conflict. En we zien gelukkige ouders. Je moet maar afwachten hoe ouders omgaan met zo’n koerswijziging. Op één gezin na is iedereen met ons meegegaan. Ouders zijn veel meer bij het onderwijs betrokken geraakt. We streven gelijkwaardigheid na, met ouders, kind en school. We zien en spreken elkaar veel, waarbij we letterlijk naast en niet tegenover elkaar zitten. Met het kind erbij. Samen schetsen we het beeld van wie het kind is, waar zijn behoeftes liggen.”

 

En dat lukt over culturele barrières heen?

“Ja, grotendeels wel. In een multiculturele wijk tref je veel ouders die zich erg afhankelijk opstellen van school en leerkracht. Maar in plaats van ze toe te spreken, laten wij hen meedoen: gezamenlijk zijn wij de opvoeders van hun kind. Gesprekken worden voorbereid, door school én ouders: ze komen met ideeën of we vragen ze bijvoorbeeld: ‘waar ben je trots op?’ Pas liet een mentor een moeder daarover aan het woord. Natuurlijk was ze trots op haar kind, vertelde ze, maar ze had daar nooit zo over nagedacht. Ze las haar antwoord voor. Het jongetje, van een jaar of acht, begon te huilen: zoiets had hij zijn moeder nog nooit horen zeggen. Je ziet thuis ook dingen gebeuren.”

Kun je kinderen uit zwakke omstandigheden niet beter een no-nonsense curriculum aanbieden?

“Taal, rekenen, lezen, schrijven: evident dat je daar hoog op moet inzetten. Het zijn middelen om je staande te houden en jouw wereld te begrijpen, zeker ook voor deze kinderen. Maar ik ken goede rekenaars die toch niet goed terechtgekomen zijn. Waar het mij om gaat, is dat je je eerst veilig en senang moet voelen op een plek, want dan leer je beter. Dan wordt leren meer dan presteren in een systeem van vergelijkingen, van beloning en straf. Dan kan het een brede persoonlijke ontwikkeling worden.”

Het pedagogische klimaat als no-nonsense factor...

“Absoluut. In de dynamiek rond Passend Onderwijs laat geen school zich erop voorstaan goed te kunnen omgaan met gedragsproblematiek. Maar wij merken hier dat door het structurele in-gesprek-zijn met kinderen er veel conflicten vermeden worden. We weten beter wat er speelt bij een kind of in zijn omgeving. Als je denkt aan die 7.000 jongeren die verloren rondlopen: hoe vroeger, hoe meer ‘aan de voorkant’ we dingen kunnen signaleren, hoe beter we een kind kunnen begeleiden. Dat is beter dan achteraf repareren. We laten een kind niet te snel los en zeker niet vallen.”

En dan komt de middelbare school. Toch een moment van loslaten.

“Ook na groep 8 begeleiden we kinderen. Dan zeggen we tegen een mentor: ‘Hier ga je wellicht tegenaan lopen, maar wij zijn er ook voor dit kind.’ Dat vasthouden en loslaten is constante dynamiek: het is op scholen heel normaal dat een kind uit de klas wordt gezet om ‘tot rust te komen’. Dat willen wij niet meer doen. Juist als een kind het moeilijk heeft, moet je hem erbij houden. Als je op die manier afspreekt dat je niemand buitensluit, kan dat best intensief zijn voor een leerkracht. Het is echt niet allemaal zoete broodjes bakken met elkaar. Maar, als je iemand wegstuurt, dan stokt het gesprek. Dan heb je geen zicht op wat er gebeurt en stopt je invloed.”

Hoe bezie jij het thema ongelijkheid?

“Wat ik zie gebeuren is dat kinderen van ‘bewust kiezende’ ouders op bijvoorbeeld Jenaplan of Montessori terechtkomen, waar er een pedagogische invulling is om die kinderen te leren zelf na te denken, te leren omgaan met vrijheid en verantwoordelijkheid, ruimte krijgen zichzelf te worden. Veel ouders uit, zeg, Marokko of Turkije zijn dat niet gewend en sturen hun kinderen naar het onderwijs dat ze kennen. Waar kinderen van hoogopgeleide ouders elkaar treffen op scholen waar ze mogen oefenen met autonomie en zelfsturing, zitten ‘onze’ kinderen op scholen waar er vaak vooral vóór hen gedacht wordt. Zie je hoe ongelijkheid zo beide kanten op beweegt? Juist die 25 culturele achtergronden moet je meenemen in de ontwikkeling van burgerschap, in socialisatie en persoonsvorming. Juist hier kun je verschil maken. Door mét kinderen te praten in plaats van óver ze.”

 

Dit artikel is eerder verschenen in de nummer 2 najaar 2017 uitgave van de "Nationale Onderwijsweek krant".

Auteur Geert Bors is verbonden aan stichting NIVOZ dat leraren en schoolleiders sterkt in de uitvoering van hun pedagogische opdracht. Voor meer informatie over trajecten: www.pedagogischetact.nl

Auteur Geert Bors is verbonden aan stichting NIVOZ dat leraren en schoolleiders sterkt in de uitvoering van hun pedagogische opdracht. Voor meer informatie over trajecten: www.pedagogischetact.nl
Blijf op de hoogte

Winnaars, evenementen, onderwijsnieuws als je niets wilt missen, meld je je hier eenvoudig aan voor de nieuwsbrief.